Ruim 1% van de Nederlanders, heeft autisme. Autisme is de
‘verzamelnaam voor gedragskenmerken die duiden op een kwetsbaarheid op de volgende gebieden: sociale interactie, communicatie, flexibiliteit in denken en handelen en het filteren en integreren van informatie.’
De meeste mensen met autisme hebben een normale tot hoge intelligentie. Naar schatting 30 % heeft een verstandelijke beperking.
"De wereld is voor mensen met een autisme spectrum stoornis (ASS) vaak onduidelijk, onoverzichtelijk en vol met ondoorgrondelijke sociale regels", zegt Jacqueline Bailly, psychotherapeut en directeur zorg bij Youz.

Autisme is een stoornis in de informatieverwerking van de hersenen. Mensen met ASS nemen op een andere, meer gefragmenteerde wijze, hun omgeving waar. Informatie die via de zintuigen binnenkomt (zien, ruiken, voelen, horen, proeven), wordt bij mensen met ASS anders verwerkt. Zij hebben moeite om losse informatie en de details die zij waarnemen te ordenen en te verwerken tot een groot samenhangend geheel. Waar anderen een film zien, ziet iemand met autisme eigenlijk allemaal losse beelden.
‘Normale' mensen hebben een soort filter, dat bepaalt welke informatie wél belangrijk is, en wat niet. En dus wat er wél of niet binnenkomt in je hoofd. Mensen met autisme missen dit filter, waardoor álle prikkels binnenkomen. Vandaar dat mensen met autisme vaak overgevoelig zijn voor licht, geluid en andere prikkels. Ook voor prikkels van binnenuit, zoals gedachtes, is het vaak moeilijk te bepalen wat wél en wat niet belangrijk is. Hierdoor kan het erg druk zijn in je hoofd. Je kunt onbelangrijke dingen als belangrijk zien, en daar uren over blijven piekeren. Dit wordt versterkt doordat het loslaten van gedachtes vaak moeilijk is, door de rigide manier van denken die bij autisme hoort.
Autisme is een neurologische, pervasieve ontwikkelingsstoornis. Met het begrip pervasief wordt aangegeven dat de problemen diep doordringen in verschillende ontwikkelingsgebieden (denken, taal, motoriek, verwerken van prikkels, inlevingsvermogen). Het is een stoornis die mensen al vanaf hun geboorte hebben en die in hoge mate erfelijk wordt bepaald.
Talrijke studies wijzen uit dat vaccinaties geen autisme veroorzaken of uitlokken. De mythe is gebaseerd op een onderzoek uit de jaren 1990, dat intussen is ingetrokken.
Oud onderzoek vertelt ons dat de huidige geslachtsverdeling binnen de diagnose één vrouw: vier mannen is. Precieze cijfers ontbreken, maar vermoedelijk ligt dit aantal veel hoger: één vrouw: 1,25 man. Hoe dit komt leg ik je in deze blog uit.
De diagnose 'Autismespectrumstoornis'.
Eerder werd autisme ingedeeld in drie verschillende vormen: autistische stoornis, stoornis van Asperger en pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-NOS). Inmiddels is er gekozen voor een overkoepelende aanduiding: autismespectrumstoornis. De term spectrum geeft hierbij aan dat er diversiteit is in de manier waarop het autisme zich uit.
De nieuwe indeling (DSM-5) onderscheidt twee hoofddomeinen:
1. Aanhoudende tekorten in sociale communicatie en sociale interactie momenteel of in de geschiedenis (3 uit 3):
-
Tekorten in de sociaal-emotionele wederkerigheid
-
Tekorten in non-verbale communicatie
-
Tekorten in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
2. Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten momenteel of in de geschiedenis (2 uit 4):
-
Stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
-
Vasthouden aan routines of rituelen
-
Zeer beperkte, gefixeerde interesses
-
Sensorische hyper- of hypo-reactiviteit of ongewone interesse in zintuiglijke aspecten
De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege kindertijd (maar kunnen soms pas later tot disfunctioneren leiden). Ze leiden tot klinisch significante beperkingen in het sociaal, beroepsmatig functioneren of andere belangrijke terreinen van het huidig functioneren. De stoornissen worden niet beter verklaard door verstandelijke beperking (intellectuele ontwikkelingsstoornis) of algemene ontwikkelingsvertraging.
Om een diagnose ASS te krijgen dient de cliënt te voldoen aan alle drie criteria van de sociale communicatie en aan twee van de vier criteria bij het beperkte, repetitieve gedrag.
In de DSM-5 wordt ook de ernst van de kenmerken van ASS benoemd. De ernst is verdeeld in drie maten: licht, matig en ernstig. De behandeling kan aansluiten op die kenmerken die voor iemand de meeste last veroorzaken in het dagelijks leven.
Niveau 1: vereist steun
-
Zonder steun merkbare beperkingen in sociale communicatie.
-
Inflexibel gedrag en problemen met organisatie en planning veroorzaakt significante interferentie.
Niveau 2: vereist substantiële steun
-
Beperking blijft zichtbaar, ook al is er ondersteuning.
-
Inflexibel gedrag ook merkbaar voor derden en interfereert.
Niveau 3: vereist zeer substantiële steun
-
Ernstige tekorten in sociale communicatie, leidt tot ernstige beperking in functioneren.
-
Extreme moeite met veranderingen, interfereert op alle gebieden.
Let hier bij op: Een milde (niveau 1) variant van autisme betekent niet dat de persoon er minder 'last' van heeft. Het betekent vooral dat de 'normale' omgeving er minder 'last' van heeft, omdat de persoon zich meer kan aanpassen aan de standaarden van de maatschappij. Dit neemt dus niet weg dat iemand met een milde (niveau 1) variant van autisme enorm struggelt (misschien zelfs nog wel meer) met de dagelijkse problemen die zich continu afspelen!
Deze klachten iets verduidelijkt:
Stimming (Uit de DSM gehaald).
-
Een manier van zichzelf prikkelen, zich geruststellen, kalmeren, te helpen focussen. Kan zich in verschillende vormen laten zien, zoals met je handen flapperen, wiebelen met je voeten, dansen, springen, bijten, tikken, neuriën.
Sociale vaardigheden.
-
Tekorten in de sociaal-emotionele wederkerigheid:
-
Niet goed kunnen aanvoelen wanneer het hun beurt is om te praten.
-
Moeite met gesprekken voeren die niet specifiek ergens over gaan (al bestaat die behoefte vaak wel).
-
Niet goed weten hoe te reageren op het gedrag van anderen.
-
Moeite hebben met accepteren dat er verschillende manieren zijn om ergens tegenaan te kijken.
-
Beperkingen in het voorstellingsvermogen.
-
-
Tekorten in non-verbale communicatie
-
Moeite met het aflezen van de emoties van anderen uit hun gezichtsuitdrukking, stem of lichaamshouding.
-
Weinig oogcontact maken / anderen (te) lang aanstaren.
-
Moeite hebben met aankijken en luisteren tegelijk.
-
-
Tekorten in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
-
Er kan sprake zijn van taalgebruik dat niet passend is binnen de sociale context.
-
Taal te letterlijk opvatten.
-
Moeilijk initiatief kunnen nemen in het opzoeken van contact.
-
Moeilijk begrijpen hoe contact en relaties werken (er lijken te veel onoverzichtelijke, ondoorgronde sociale regels).
-
Executief disfunctioneren.
-
Veel moeite met uitvoerende functies (cognitieve processen die het gedrag zodanig reguleren, dat iemand doelgericht kan zijn), zoals:
-
Impulsiviteit: Het vermogen om na te denken voor iets gedaan wordt.
-
Inhibitie: Het vermogen om een impuls te kunnen onderdrukken of afremmen van een impuls. Dit speelt ook een belangrijke rol bij het kunnen volhouden van gerichte aandacht. maar ook het kunnen stoppen waar je mee bezig bent om datgene te doen wat gedaan moet worden.
-
Emotie regulatie: emoties reguleren om doelen te behalen of gedrag te controleren.
-
Flexibiliteit: De vaardigheid om je aan te passen aan veranderende omstandigheden. Maar ook het herzien van je plannen als zich er belemmeringen of tegenslagen voordoen, zich nieuwe informatie aandient of er fouten worden gemaakt.
-
Taakinitiatie: Het vermogen om zonder uitstel en op een efficiënte manier aan een taak te beginnen.
-
Werkgeheugen: De vaardigheid om informatie in het geheugen te houden bij het uitvoeren van complexe taken en te sorteren wat relevant is en wat niet relevant is om te onthouden.
-
Planning: De vaardigheid om een plan te maken, een doel te bereiken of een taak te voltooien. Beslissen wat belangrijk is en wat niet.
-
Organisatie: Het vermogen om systemen te ontwikkelen en te onderhouden om op de hoogte te blijven van informatie of benodigde materialen.
-
Timemangement: De vaardigheid om tijd in te schatten, hoe lang iets duurt, hoe je de tijd het beste kunt verdelen en hoe je op tijd kunt werken.
-
Bijzondere/ obsessieve interesses.
-
Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn.
Prikkelverwerking.
- Situaties die snel te veel worden, met oorzaken als:
- Sociale stressoren (samenwerken, plagerijen).
- Communicatieve stress (gesprek voeren, iemand begrijpen).
- Omgeving (wijzingen in planning, omgevingsveranderingen).
- Sensorische stress.
- Overbelasting.
- Opeenstapeling van onduidelijkheden, te weinig structuur, overzicht, rust.
Comorbiditeit / misdiagnoses.
-
Door verschillende redenen niet alleen last hebben van autisme maar ook aan andere beperkingen.
-
Door verschillende redenen te laat de juiste diagnose, waardoor jaren aan het onjuiste wordt gewerkt (en zelfs meer schade kan geven).

Reactie plaatsen
Reacties